Heb je je ooit afgevraagd hoe je de vervorming bij het flensen van gaten berekent? Inzicht in de flenscoëfficiënten is cruciaal voor precisie bij metaalbewerking. Dit artikel gaat in op de belangrijkste factoren die deze coëfficiënten beïnvloeden, van materiaaleigenschappen tot gatbewerkingsmethoden. Door verder te lezen, krijg je inzicht in de essentie die nodig is om nauwkeurige resultaten te behalen bij het felsen, zodat je projecten de structurele integriteit behouden en aan hoge normen voldoen. Ontdek praktische inzichten en verbeter vandaag nog je vaardigheden op het gebied van metaalbewerking.
De mate van vervorming bij het felsen of felsen wordt gewoonlijk weergegeven door de felscoëfficiënt, die wordt berekend met de volgende formule:
In de formule:
Hoe hoger de waarde van K, hoe minder vervorming er optreedt; omgekeerd, hoe lager de waarde van K, hoe groter de vervorming.
De belangrijkste factoren die de flangingcoëfficiënt beïnvloeden zijn de volgende:
1. De eigenschappen van het materiaal; hoe beter de plasticiteit, hoe kleiner de K-waarde kan zijn.
2. De relatieve diameter van het voorgestanste gat, t/D0hoe kleiner de t/D0 waarde, hoe groter de K-waarde.
3. De methode voor het bewerken van gaten; geboorde gaten zullen, door de afwezigheid van een scheuroppervlak, minder snel scheuren tijdens het flensvormen. Gestanste gaten, met enkele scheurvlakken, zijn gevoelig voor scheuren, waardoor een grotere K-waarde nodig is. Als het materiaal na het ponsen wordt gegloeid of als het gat wordt afgewerkt, kan een flensverhouding worden bereikt die dicht bij die van geboorde gaten ligt.
Bovendien kan het omkeren van de ponsrichting ten opzichte van de flensrichting, waarbij de bramen aan de binnenkant van de flens zitten, scheurvorming verminderen, zoals getoond in Figuur 5-4.
4. Bij het gebruik van een bolvormige, parabolische of conische pons voor het doorboren, worden de randen van het gat soepel en geleidelijk uitlopend, waardoor de K-factor kleiner wordt en de mate van vervorming toeneemt. De maximale doorboorcoëfficiënt voor laag koolstofstaal staat in Tabel 5-1 en de doorboorcoëfficiënten voor verschillende materialen staan in Tabel 5-2.
5-1 De uiterste doorsteekcoëfficiënt voor staal met een laag koolstofgehalte.
Proefpons profiel | Gatenbewerkingsmethoden | Materiaal relatieve dikte, d0/t | ||||||||||
100 | 50 | 35 | 20 | 15 | 10 | 8 | 6. 5 | 5 | 3 | 1 | ||
Bolvormige pons | Ontbramen na het boren. | 0.70 | 0.60 | 0.52 | 0.45 | 0.40 | 0.36 | 0.33 | 0.31 | 0.30 | 0.25 | 0.20 |
Perforeer gaten met een ponsmatrijs. | 0.75 | 0.65 | 0.57 | 0.52 | 0.48 | 0.45 | 0.44 | 0.43 | 0.42 | 0.42 | - | |
Cilindrische pons | Ontbramen na het boren. | 0.80 | 0.70 | 0.60 | 0.50 | 0.45 | 0.42 | 0.40 | 0.37 | 0.35 | 0.3 | 0.25 |
Perforeer gaten met een ponsmatrijs. | 0.85 | 0.75 | 0.65 | 0.60 | 0.55 | 0.52 | 0.50 | 0.50 | 0.48 | 0.47 | - |
5-2 Flensverhoudingen van verschillende materialen
Gegloeide grondstof | Gat Flensverhouding | ||
K0 | Kmin | ||
Gegalvaniseerd plaatstaal (wit ijzer) | 0. 70 | 0. 65 | |
Zacht staal | t = 0,25 ~ 2,0 mm | 0. 72 | 0. 68 |
t =3. 0 ~ 6. 0 mm | 0.78 | 0.75 | |
Messing H62, dikte van 0,5 tot 6,0 mm | 0. 68 | 0. 62 | |
Aluminium, dikte van 0,5 tot 5,0 mm | 0.7 | 0. 64 | |
Harde aluminiumlegering | 0. 89 | 0. 80 | |
Titaniumlegering | TA1 (koude toestand) | 0. 64 ~ 0. 68 | 0. 55 |
TA1 (Verwarmd tot 300-400°C) | 0. 40 ~ 0. 50 | – | |
TA5 (koude staat) | 0. 85 ~ 0. 90 | 0.75 | |
TA5 (Verwarmd tot 500-600°C) | 0. 70 ~ 0. 65 | 0.55 | |
Roestvrij staal, hoge temperatuur legeringen | 0. 69 ~ 0. 65 | 0. 61 ~ 0. 57 |